In het negende deel volgen we de familie Epke Alberts Roorda.
Epke Alberts Roorda was geboren op 06 juli 1798 te Rinsumageest en een zoon van Albert Egberts van den Akker en Henke Izaaks Roorda. Froukje Wiegers van der Lune was geboren op 07 september 1800 te Hallum en een dochter van Wieger Pieters van der Lune en Antje Gerrits Kooi. Het echtpaar huwde op 30 mei 1822 in Ferwerd in de gemeente Ferwerderadeel en krijgen 11 kinderen waarvan er 2 op jonge leeftijd overlijden. Antje Epkes Roorda geboren 13 mei 1823 en overleden 06 juni 1823 beiden te Dantumawoude. Izaäk Epkes Roorda geboren 17 november 1828 en overleden 23 juli 1831 beiden te Dantumawoude.
Epke was schilder, glazenmaker en later logement-houder van beroep. Het gezin vertrok uit Dantumawoude naar Pella in Amerika in 1857 met 4 kinderen. Dit waren Hendrik, Gerrit, Hinke en Ruurd. 3 kinderen waren hun al voorgegaan. Wieger en Anne in april 1855 en Izaak in 1853 en 1854. Volgens het boek History of Pella hadden Epke en zijn vrouw Froukje diverse struiken en planten meegenomen naar Amerika waaronder o.a. pruimenbomen, rabarber en rozen. Het waren fervente tuinliefhebbers naast hun reguliere bezigheden. In Amerika nam Epke zijn oude job van schilder weer op evenals zijn zoon Wieger. In zijn vrije tijd schilderde Epke landschappen op glas. De andere zonen zochten hun geluk in het boerenbedrijf. 2 kinderen blijven in Nederland achter.
Albert Epkes Roorda wordt geboren op 17 januari 1825 te Dantumawoude. Hij trouwde met Doetje Hendriks Brouwer, dochter van Hendrik Brouwer en Vroukje Popkes Vriesema, op 27 juni 1861 in de gemeente Tietjerksteradeel. Zij was geboren te Bergum op 09 mei 1831. Het echtpaar laat 5 kinderen na. Ze worden Froukje, Epke, Hendrika, Antje en Saakje genoemd. Albert Epkes Roorda overlijdt op 16 maart 1902 te Veenklooster en zijn vrouw Doetje Hendriks Brouwer overlijdt op 06 maart 1916 te Kollum.
Antje Epkes Roorda wordt geboren op 09 december 1836 te Dantumawoude. Zij trouwde met Hessel Buisma, zoon van Pieter Hendriks Buisma en Yke Gerbens Joustra, op 28 februari 1861 in de gemeente Kollumerland. Hessel Buisma was geboren op 25 augustus 1824 te Langweer. Het echtpaar laat 3 kinderen na. Ze worden Yke, Pieter en Anne genoemd. Hessel Buisma was Hoofdonderwijzer en overleed op 14 december 1914 in de gemeente Gaasterland en zijn vrouw Antje Epkes Roorda enige jaren eerder op 18 december 1911 te Kollum.
En hoe vergaat het de andere 7 kinderen van Epke en Froukje?
In deel 8 van Groeten uit Amerika hebben we de 3 zonen Wieger, Izaäk en Anne al genoemd die met de 3 zusters Buwalda huwden.
Met hun gezinnen vertrekken Wieger, Izaäk en Anne in 1864 naar Oregon. Ze reisden per trein naar New York, vandaar per boot naar Panama. Dwars door Panama met de trein en vervolgens via de west kust wederom per boot. In de staat Oregon starten de broers gezamenlijk een boerenbedrijf in de buurt van Oregon City. Ook wonen ze gezamenlijk in een groot appartement op hun eigen landgoed. In 1869 hielden ze het weer voor gezien en reisden terug naar Pella. Via een bootreis naar San Francisco waarna de reis verder naar Pella werd voortgezet per trein. De spoorwegen waren nu zover dat ze dwars door de Rocky Mountains konden. Via de woestijnen en prairies belanden ze uiteindelijk weer in het gemoedelijke Pella en beginnen daar opnieuw met een eigen boerenbedrijf.
Wieger en zijn vrouw Trijntje bleven kinderloos maar behandelden de vele kinderen en kleinkinderen van hun broers en zusters als hun eigen.
Zoon Hendrik Epkes Roorda, geboren op 09 april 1839 te Dantumawoude, overlijdt in de burgeroorlog en was ongehuwd. Hij overlijdt op 18 augustus 1862 te Corinth, Alcorn Co, Mississippi. Hij diende bij het 17th Iowa vrijwilligers Infanterie Company H. Hij is begraven op de Nationale Begraafplaats aldaar. Ik wil u een brief door Henry Roorda geschreven aan zijn ouders niet onthouden.
Waarde ouders, broeders en zusters.
Wij zijn woensdag in Keokuk aangekomen, wij hebben een nacht in Eddyville gestopt bij Liebe ik denk Trijntje en Anne weten wel waar dat is. Wij hebben een plezierige reis gehad, de eerst hebben tien varken dood gejaagd die sommaar dwars door midden en een haan de kop af. Nu wat anders, ik heb het thans goed naar mijn zin maar toen wij hier aankwamen waaren wij allen moedeloos, want in de kwartieren het stroo daar dik op de grond, maar wij hebben twee dagen in een hotel geweest thans zijn wij met ons 7. Het oude coorthuis en hebben het allen goed naar den zin.
Het 75 regement is nog niet weg maar de Mississipi is eergister open gebroken, zij zullen aanstaande week vertrekken en dan gaan haare kwarters zij noemen ons (the bloody grayback) de bloedige grijsruggen omdat wij grijs kakatjassen aan hebbenen zij zwarte wij daar geweest in hunnen kwartieren, dat is een vijf verdiepinggebouw ieder compagnie heeft een afzonderlijke kamer. Wij hebben donderdag Onze kleeren gekregen en die bestaan uit een pet, overjas, onderjas,twee paar hemden, twee onderbroeken, twee paar sokken, een paar schoenen, twee deken. Wij leggen op stroo, er slapen twee bij elkaar en dan leggen wij een deken op het stroo en drie over ons. Nu moet ik sluiten, stuur deze brief ook naar Vriesland dan kunnen zij hem lezen.
Wees van mij gegroet, Henry Roorda
De Amerikaanse burgeroorlog (1861-1865) is de gruwelijkste die ooit op het Noord-Amerikaanse continent is uitgevochten en de belangrijkste in de geschiedenis van Amerika. Ruim 600.000 Amerikanen vonden de dood in de eerste moderne oorlog, waarin loopgraven, machinegeweren en stalen schepenvoor het eerst gebruikt werden.
Ruim 260.000 soldaten liggen begraven op de Arlington National Cemetery, Washington D.C. in Maryland, en is daarmee de grootste militaire begraafplaats in Amerika waar eveneens de familie Kennedy, politici, astronauten en andere verdienstelijke burgers een laatste rustplaats hebben.
Zoon Gerrit Epkes Roorda wordt geboren op 30 mei 1841 te Marrum. Hij trouwt met Adrianna D. van de Meer op 26 maart 1879 in Orange City, Sioux County in Iowa. Adrianna van de (r) Meer was geboren op 29 december 1856 te Pella. Haar ouders zijn waarschijnlijk Nederlanders. Gerrit runde een boerenbedrijf in de buurt van het plaatsje Bethel. Het echtpaar laat de volgende 10 kinderen na: Cornelia, Epp, Dirk, Henry, Flora, Allie, Annie, Isaac, Hattie en Tena. Gerrit Epkes Roorda overlijdt op 26 juli 1917 en zijn vrouw Adrianna van de Meer overlijdt op 28 juni 1929 beiden te Pella.
Dochter Hinke Epkes Roorda wordt geboren op 14 september 1843 te Dantumawoude. Zij trouwt in 1862 met Adriaan Jans Rietveld te Oskaloosa, Mahaska County in Iowa. Adriaans ouders waren ook van Nederlandse afkomst en kwamen ook in 1847 in Pella aan. Het gezin vader (John), moeder en 8 kinderen zaten op het schip de Catharine Jackson Adriaan Rietveld wordt geboren op 29 augustus 1829 in Nederland. Adriaan en zijn vrouw Hinke runden een boerenbedrijf ten zuidwesten van Pella vlak bij de Des Moines rivier. Het echtpaar laat ook 8 kinderen na. Dit zijn Dirkje, Froukje (Flora), John, Hendrik (Henry), Wiggert, Antje (Annie), Jim en Jannigje (Jane). Adriaan Rietveld overlijdt op 14 juli 1909 en Hinke Epkes Roorda overlijdt op 02 december 1921 beiden te Pella.
Als laatste noemen we Ruurd, ook wel John genoemd, Epkes Roorda. Hij werd geboren op 05 mei 1846 te Dantumawoude. Hij vierde zijn elfde verjaardag in 1857 aan boord, onderweg naar Amerika. Ruurd Epkes Roorda trouwde op 07 oktober 1868 te Pella, Marion County in Iowmet Adrianna Jane van Maren. Zij was een dochter van Jan van Maren en Antje van der Linden en was geboren op 23 september 1849 waarschijnlijk Friesland. Ruurd of John vente met huishoudelijke artikelen, eieren en groenten langs de deuren naast zijn boerenbedrijf die hij runde in de buurt van Durham. Ruurd overlijdt op 04 september 1924 te Pella en zijn vrouw Adrianna overlijdt in 1931 waarschijnlijk ook te Pella, Marion County, Iowa. Het echtpaar Ruurd (John) Epkes Roorda laat 12 kinderen na. 10 zonen en twee dochters. Ze worden achtereenvolgens genoemd: Henry, John, Epp, Wieger, Luke, Anna, Andrew, Albert, Izaak, Anne, Gerrit en Janie.
Epke Alberts Roorda overlijdt op 19 december 1884 en Froukje Wiegers van der Lune overlijdt op 14 april 1879 beiden te Pella, Marion Co, Iowa.
We komen terug op zoon Izaäk Epkes Roorda. Hij is waarschijnlijk de meest besproken of degene die het meeste heeft meegemaakt. Hieronder volgt zijn eigen verhaal:
In het najaar van 1852 hoorde Izaäk van een aantal vrienden dat ene Meneer O. Bonnema uit Kimswird van plan was om naar Amerika te gaan. Hij was van plan om een nieuwe kolonie in Amerika van de grond te krijgen en zocht medestanders om met hem mee te gaan. Hij zocht gerespecteerde en geschoolde vaklui. In het begin van 1853 smeekte Izaäk zijn vader om een brief te sturen naar deze meneer Bonnema en te vragen of hij mee mocht. Hij was een goede schilder en was ook niet beroerd om zijn gaven en talenten ergens anders voor te gebruiken. Al gauw kwam er respons op zijn vaders brief met de mededeling dat Izaäk mee mocht en dat meneer Bonnema vooraf nog graag een gesprek met hen wilde omtrent de voorgenomen trip. Na dit gesprek in Leeuwarden werd aldus besloten dat Izaäk mee zou gaan als glassnijder en boerenknecht. Er werd afgesproken dat Izaäk zich op de 26ste Februari in Harlingen moest melden. Op 25 Februari neemt Izaäk afscheid van zijn ouders en verdere familie die hun bezorgdheid niet onder stoelen of banken schuiven. Samen met enkele broers begeven ze zich via Leeuwarden naar Harlingen.
Het schiet niet op vanwege de slechte weersomstandigheden. Sneeuw en ijs zorgen voor veel vertraging maar uiteindelijk bereiken ze dan toch Harlingen. Het is haast niet te beschrijven wat zich daar in de haven afspeelde. Het afscheid volgde en een vreemd gevoel overspoelde mijn lichaam. Het afscheid van mijn vaderland en het vooruitzicht op een nieuwe wereld waren mijn deel. Om 11 uur werden de touwen losgemaakt en zetten we koers naar Liverpool. Onze groep die uit Harlingen vertrok bestond uit 92 personen.
Zodra we de haven uit voeren waren we op zoek naar een geschikte rustplaats maar het enige wat we vonden was wat stro. Dit was bestemd voor de vrouwen en kinderen zodat wij genoodzaakt waren om ons als mannen ergens anders aan vast te houden. Deze oncomfortabele situatie werd nog erger door een opkomende storm en de hevige sneeuwval. Zo werd de rust die we zo graag wensten ons niet gegund. De kapitein gaf het bevel het anker te laten zakken en te wachten tot de storm was gaan liggen. We konden nog steeds de haven van Harlingen zien.
De volgende morgen vervolgenden we onze reis via het Nieuwe Diep naar de Noord Zee. We waren nog maar net op open zee of de volgende storm diende zich aan. Constant moesten we ons ervoor behoeden om niet overboord te slaan. Het schip was door de twee stormen behoorlijk zwakker geworden. In de schemering waren we bang dat het schip zou vergaan voor de Engelse kust. Gelukkig viel het mee en naderden we al vrij snel Lowestoft. Hier werd onze bagage uitgeladen en onderzocht.´s middags mochten ook wij het schip verlaten.
De volgende morgen, het was inmiddels 28 Februari, reisden we per trein naar Liverpool. Nu konden we gelukkig rustig zitten en even weer op adem komen. Mr. Bonnema had voor iedereen een deken gekocht zodat we ons konden opwarmen tegen de kou. Vanuit de trein zagen we vele in onze ogen bezienswaardigheden. Het was jammer dat de treinreis zo snel verliep. Over de heuvels en door de dalen zagen we fabrieken waaruit we niet konden opmaken wat ze daar nu precies fabriceerden. Ook zagen we grote stenen molens. De sneeuw was hier helemaal verdwenen en zagen we koeien grazen in de weilanden. De koeien waren enigszins kleiner dan we in Friesland gewend waren. Het landschap was enigszins rotsachtig en niet geschikt voor een boerenbedrijf. De aanwezige boerderijen waren ook veel kleiner dan in Friesland. Ook lag er nog veel hooi op het land wat zeker bleef liggen tot het hier definitief winter werd. We reden door een tunnel die door een berg liep en konden elkaar niet meer zien, zo donker was het. Dit gebeurde zo plotseling en onverwacht dat we niet eens wisten wat er precies gebeurde. Kort hierna zagen we een kerk waarop ik 24 torenspitsen telde. Eindelijk naderden we Liverpool op 1 Maart 1853. Het spoor loopt in Liverpool zowel over de weg als onder de weg. In Liverpool aangekomen besluiten 5 vrouwen inclusief hun kinderen terug te keren naar Friesland.
De volgende morgen hoopten we aan boord te kunnen gaan van het schip de Philadelphia. Maar helaas waren alle passagiersplaatsen bezet zodat we onze trip naar de nieuwe wereld in rook zagen opgaan. Vrij kort later hoorden we dat het eerst volgende schip naar New Orleans pas 16 Maart zou vertrekken. Dit schip was gebouwd om passagiers en koopwaar te vervoeren. Mr. Bonnema reserveerde ons gezelschap en tekende het contract. Het schip de ``William & Mary`` werd bestuurd door Kapitein Stinson. Onze bagage werd direct op wagens geladen en naar diverse pensions gebracht alwaar ook wij konden verblijven. De pensions werden gerund door aardige Duitsers. De kosten waren 1 gulden en 20 cent per dag. Toch was ons verblijf in Liverpool alles behalve fijn. Het eten en drinken was goed, maar we moesten het met z´n zevenentachtigen nuttigen in 1 kamer met slechts 2 tafels. We hadden voldoende tijd om de stad te bekijken en veel was nieuw voor ons. Het was er een drukte van belang en vele voertuigen reden op de weg. Karren, koetsen en wagens met twee wielen getrokken door paarden. De paarden werden in de juiste richting gestuurd alleen door de stem van de bestuurder. Ook ezels zag je veel. Zij konden een aanmerkelijke grote hoeveelheid koopwaar vervoeren. We zagen onze ogen uit in de diverse winkels waar alles te koop was. Fruit en groeten die je bij ons alleen in bepaalde periodes zag liggen waren hier overvloedig. Nieuwe aardappelen en dat al op de 4de Maart. In een winkel zagen we zelfs opgezette dieren zoals vogels, tijgers en zelfs een hert.
Liverpool bevatte vele schitterende grote huizen gemaakt van blauwe graniet en vele grote warenhuizen soms wel 6 of 7 etages hoog. Ik was erg geïnteresseerd in de grote haven en de manier waarop deze was gebouwd. Iedereen was er druk bezig en er werd ons verteld dat er 13000 schepen verdeeld over de 21 doks regulier in en uit voeren. Elke 5 minuten vertrok er een schip en kwam er een schip binnen. De inwoners van Liverpool waren erg geïnteresseerd in ons gezelschap. De klompen en de gouden oorijzers van de dames trokken veel bekijks. Iedereen was aardig en vriendelijk, vooral het pensionpersoneel.
Op de 16e Maart moest er eindelijk worden ingescheept en op de 24ste Maart werd het anker gelicht en verlieten we Liverpool. Nu lag de Atlantische Oceaan voor ons. Er waren in totaal 208 passagiers aan boord, waarvan 87 uit Friesland. De resterende passagiers kwamen uit Ierland, Engeland en Duitsland. Mr. Bonnema had geregeld dat wij met de Friezen een apart gedeelte van het schip zouden hebben maar helaas moesten we onze ruimte delen met 12 Duitsers. In de ruimte naast ons bevonden zich de Ieren. Onze bedden stonden langs de kant, 2 hoog. Onze koffers en verdere bagage dienden als tafels en stoelen. De weersvooruitzichten waren gunstig, zodat we er van uit gingen dat alles voorspoedig zou verlopen.
In de namiddag van de 25ste maart konden we nog steeds een schim van de Ierse kust zien. Op de 26ste maart zagen we alleen maar water en nog eens water. Op de 27ste draaide de wind en werd het weer wat onbestendiger. Een sterke zuidwester wind stak de kop op en op de 29ste brak een storm uit. Onze bagage werd door de meedogenloze storm van de ene kant naar de andere kant geslingerd. Velen werden zeeziek totdat op de 30ste de storm ging liggen. De sterke wind zorgde nog steeds voor veel vertraging en zodoende was er nog maar een korte afstand afgelegd. Onder ons gezelschap overleden de eerste kinderen. Groot was het verdriet terwijl er bij de Ieren enkele kinderen werden geboren.
Op de 12de April vertelde men dat er walvissen waren gesignaleerd. We vlogen allemaal naar het voorste dek om een glimp hiervan op te vatten en de tijd enigszins te veraangenamen. 14 walvissen werden er geteld. Ze zwommen zo dicht langs het schip dat we ze bijna konden aanraken. Later in de maand April werd het weer een stuk aangenamer. Het werd zelfs zo warm dat een aantal passagiers besloot om in de zee een stukje te gaan zwemmen. Op de 24ste April werd er op het dek een vliegende vis gevonden. Rond deze tijd naderden we ook de Amerikaanse kust. We waren ondersteboven van de prachtige ondergaande zon. Het was onbeschrijfelijk hoe mooi de kleurenpracht zich liet zien. Izaäk beschrijft het zo: Never had my eyes seen anything so beautiful.
Land was in zicht op 3 Mei. We waren slechts een steen worp afstand van de kust, maar toch was het schip in gevaar vanwege de koraalriffen langs de kust. We passeerden Stirrup Key en de volgende dag zorgde de noorden wind dat we spoedig de Bahama eilanden konden passeren. Terwijl ik met een medepassagiers aan het praten was dat we spoedig Amerika zouden bereiken hoorden we een enorme dreun. Het schip stopte en bleef even stil liggen. Daarna kwamen twee enorme golven die het achterdek omhoog tilde en het schip op een rots zette. Een doodsschrik overkwam ons. In onze opwinding spoedden we ons naar een lager gedeelte van het schip. Daarna gingen we weer terug naar boven tussen de gillende en samengepakte mensenmassa. Een boot hing aan de zijkant van het schip, waar direct een aantal vrouwen en kinderen in ging zitten. Door het gewicht bezweken bijna de touwen die hun naar beneden zouden hijsen en het werd een gevaarlijke situatie. Met veel moeite belanden ze niet in het water maar werden ze terug op het schip gezet.
Al gauw was iedereen bezig water uit te schip te pompen. En iedereen was bezig om zichzelf in veiligheid te brengen. De omstandigheden op het schip waren hartverscheurend. Gekrijs en gegil was er rondom. Een aantal passagiers knielden op het dek en baden tot God om hulp, anderen klommen in de masten. Weer anderen vloekten, ja het was onbeschrijfelijk om de toestand waarin we verkeerden te omschrijven. Het dek was volgepropt met mensen terwijl we een luide klap hoorden vanuit een lager gedeelte van het schip. We waren bang dat een gedeelte van het schip zou gaan zinken. In alle haast probeerden we het schip zo licht mogelijk te maken zodat het nog even bleef drijven.
Het schip zweefde heen en weer en we waren bang dat het zou gaan kantelen. Onze munitie om signalen uit te zenden was niet aan boord zodat we geen hulp konden verwachten. Ook andere hulpmiddelen die we hiervoor bij nacht moesten gebruiken konden niet worden gevonden. Het enige wat we vonden was onszelf als de nacht viel en de hoop op redding bijna tot nul was geslonken. De bemanning probeerde een reddingsboot te laten zakken. Wij bleven inmiddels doorpompen totdat onze handen er zeer van deden. Het was geen gemakkelijk karwei mede doordat het schip zwenkte en slingerde. Het water wat we weg pompten moest vanuit het schip komen omdat het een donker bruine kleur had. De golven sloegen regelmatig over de reling van het schip zodat we tot onze knieën in het water stonden. Hoop en moed waren de ingrediënten die ons kracht gaven. Uiteindelijk breekt de nieuwe morgen aan wat ons enigszins gerust stelde. We waren opgelucht toen de Kapitein vertelde dat hij zelf niet eerder van boord ging dan wanneer iedereen in veiligheid was gesteld. Bij het ochtend gloren was in de verte land in zicht. We hoopten dat ons schip zou worden opgemerkt in deze hopeloze toestand en dat er snel een reddingsoperatie op gang werd gezet.
Het schip zwiepte nog steeds heen en weer doordat het zeil en de masten nog steeds in tact waren. Als deze waren gebroken had het schip veel stiller gelegen. Terwijl we nog steeds aan het pompen waren zagen we dat een reddingsboot naar beneden werd gebracht. Twee machinisten en zes matrozen namen plaats in de boot. We realiseerden ons dat ze het schip wilden verlaten en ons in een doods benauwde situatie wilden achterlaten. De kapitein had net verteld dat hij hoopte dat het schip zou blijven drijven en dat hij zijn uiterste best deed om dat voor elkaar te krijgen. Toen wenkte de kapitein de matrozen die in de reddingsboot zaten. Ze roeiden vlak naast het schip. Een aantal andere matrozen probeerden in de reddingsboot te springen maar durfden de bedreigende sprong niet aan. De reddingsboot roeide verder van het schip weg en de kapitein probeerde ze nog met de rest van het personeel op andere gedachten te brengen maar dit was tevergeefs. De passagiers werden steeds wanhopiger.
De overgebleven matrozen deden hun uiterste best om het schip weer vaarbaar te maken. Anderen maakten een tweede reddingsboot gereed voor vertrek. 3 emmers en een deken werden erin gegooid, het was inmiddels 5 mei om een uur of zeven in de morgen. Terwijl ik zag dat deze tweede reddingsboot naar beneden werd gebracht besloot ik ook van het schip te gaan en plaats te nemen in deze reddingsboot. Binnen korte tijd zaten er 27 personen in de boot, waaronder 3 Friezen. Dit waren Ulbe Bergsma uit Pingjum, Oene Martinus Wagenaar uit Heerenveen en ondergetekende Izaäk Epkes Roorda uit Dantumawoude. De anderen waren bijna allemaal Ieren, 21 man, en 3 Duitsers. De matrozen sneden de touwen door uit angst dat er nog meer mensen zouden plaats nemen in de reddingsboot, die al overvol was, en spoedig vaarden we weg.
Iemand sprong van het schip af en wist zich nog aan onze reddingsboot vast te klampen. We hielpen hem om nog bij ons op de boot te komen, wat lukte. We zien vanuit onze reddingsboot twee mannen en twee vrouwen van het schip springen maar we zijn al te ver van hun verwijderd om hun nog hulp te bieden. De vrouwen bleven drijven door de grote jurken die ze droegen maar de mannen worstelden met de golven. Het was wederom hartverscheurend om ze in zee te zien drijven wetende dat we hun niet meer konden helpen. Het is voor mij onmogelijk om het gegil en gehuil te beschrijven van de 170 mensen die nog aan boord waren. We hadden geen tijd om te stoppen omdat ook onze reddingsboot water maakte en door de storm hevig was beschadigd.
We waren dankbaar dat we gedurende de reis de Ieren een beetje hadden leren verstaan omdat we uit hun gesprekken konden opmaken dat ze van plan waren ons drieën uit de boot te gooien om deze wat lichter te maken. Ulbe Bergsma had inmiddels een paar tikken tegen zijn hoofd gekregen. Daarna trokken Oene Martinus Wagenaar en ik onze zakmessen en dreigden op hun in te steken indien ze ons nog meer zouden bezeren. We waren constant bezig water uit de reddingsboot te gooien om zo onze levens te redden en met het mes in de andere hand. De matrozen roeiden de boot en probeerden zo de kust van Florida te bereiken. Tegen de avond zagen we een schip in de verte waar we ondanks de hevige tegenwind op aan stuurden. De zee was zo ruig dat het soms leek of we niet meer vooruit kwamen. Gelukkig zagen enkele matrozen vanuit hun mast onze reddingsboot. Hun kapitein gaf opdracht het schip voor anker te laten gaan zodat we hun spoedig konden inhalen. Ze lieten een ladder zakken zodat we allen aan boord konden klimmen. We waardeerden hun ontvangst die ze voor ons hadden voorbereid.
De naam van het schip was de Pollux welke op weg was van New Orleans naar Liverpool. Wanneer we 15 minuten later waren geweest, waren we waarschijnlijk niet door het schip opgemerkt en waren we aan ons lot overgelaten. Aan boord werd ons al snel eten en drinken aangeboden aangezien we al geruime tijd niks hadden gehad. Weldra passeerde ons een schip wat richting New York vaarde maar ondanks het sein van kapitein McEntyre vaarden ze voorbij. We smeekten kapitein McEntyre om naar het schip de William & Mary te varen om te kijken of er nog enkele passagiers gered konden worden. Dit beloofde de kapitein en dat gaf ons enigszins wat rust hoewel we in ons achterhoofd er rekening mee hielden dat het schip waarschijnlijk al gezonken moest zijn.´s avonds zagen we het gehavende schip. De kapitein vertelde dat hij niet te dicht langs het schip zou kunnen varen in verband met de verraderlijke koraalriffen. Het enige wat ons nu nog restte was bidden dat er toch nog hulp voor de achtergebleven passagiers mocht komen. De volgende ochtend waren we zo ver van het schip verwijderd dat het bijna niet meer te zien was en dat een reddingspoging geen zin meer had.
De eerste dag aan boord van de Pollux werd ons een plaatsje toegewezen op het beneden dek. De volgende dag moesten we zowel overdag als de daarop volgende nacht op het dek verblijven. Het was geen kleinigheid voor het schip de Pollux om nog eens 27 personen aan boord te nemen en te voorzien van eten en drinken. ´s nachts sliepen we op de kabels wat voor de nodige ellende zorgde. Wanneer het regende werden we kletsnat en het enige dat ons enigszins beschermde was een oud kapot gescheurd stuk zeil. Overdag zorgde de zon gelukkig voor aangenamere temperaturen. Tijdens de sprong in de reddingsboot waren mijn klompen gebroken zodat ik gedwongen was op sokken verder te gaan. Mijn sokken waren wat opgelapt met een stuk zeildoek wat een vreemd gevoel gaf. Natuurlijk had ik vaak natte voeten vooral wanneer we ´s morgens het dek moesten schoonmaken. De eerste 3 dagen hadden we de wind in de rug. Op 8 mei werden we verrast door een arend die op het scheepsdek landde. In de morgen van de 9de mei en in de nacht van de 23ste mei hadden we hevige regenbuien. Een grote hoeveelheid water werd opgevangen en gebruikt om van te drinken. Op de 25ste mei zagen we een grote vis. De bemanning noemden het een walvis. Het was een prachtig gezicht wanneer de zon op de vis scheen wanneer het verder zwom. Op de 30ste zagen we weer een enorme vis die volgens de bemanning ook tot de walvisfamilie behoorde.
In de avond van de 1ste juni zagen we in de verte de Ierse kust. U kunt zich begrijpen hoe blij we waren. Schepen naderden ons schip om handel met ons te bedrijven. Vissers kwamen aan boord om vis te verkopen. Aangezien de meeste zeelui geen geld hadden ruilden ze tabak tegen vis. De kapitein ruilde vlees tegen vis. De vissers waren blij met hun ruil, vooral tabak was erg in trek. In Engeland waren de tabak prijzen namelijk aanzienlijk hoger. We hoopten spoedig Liverpool te bereiken maar plotseling draaide de wind. Onze teleurstelling werd enigszins gecompenseerd door de kapitein die ons een heerlijke vismaaltijd voorschotelde. Dit gastmaal deed onze hongerige magen goed. In de namiddag van de 5de juni was de wind wederom gunstig zodat koers kon worden gezet naar onze eindbestemming. Dezelfde avond werd er een stoomboot gecharterd die ons naar Liverpool zou slepen. Men vertelde dat dit nog minstens 24 uur zou gaan duren. De sleepboot arriveerde ´s avonds pas om negen uur en we arriveerden in de haven van Liverpool pas de volgende dag.
Nu was ik voor de tweede keer in deze grote stad aangekomen. 10 weken geleden was ik hier nog weg gegaan niet wetende dat ik er zo snel weer terug zou zijn met lege handen. In de vroege morgen van de 6de juni kwamen de beambten aan boord om de bagage van de zeelieden te inspecteren op tabak. Helaas voor hun werd er geen tabak gevonden. De zeelieden pakten opnieuw hun bagage en verlieten het schip. We hadden geen gelegenheid om de kapitein te bedanken voor zijn gastvrijheid aangezien hij de vorige nacht reeds van boord was gegaan. Ik schaamde me diep om op sokken het schip te verlaten zodat mijn beide Friese vrienden besloten om een paar nieuwe schoenen voor mij te kopen. Even later kwam Ulbe Bergsma met een paar nieuwe schoenen aanzetten. Daarna verlieten we het schip die als een beschermengel voor ons was geweest in bange dagen. We hadden heel veel meegemaakt en hadden veel geleden. Woorden kunnen mijn gevoelens niet beschrijven zo blij en dankbaar ik was eenmaal weer op de kade te staan na zo veel weken op de oceaan te zijn geweest. We keerden terug naar hetzelfde pension waar we eerder waren geweest. Ook hier had Ulbe Bergsma geld geleend om schoenen voor mij te kopen. De vriendelijke Duitse eigenaren waren verbaasd ons wederom te zien. Ze waren in tranen uitgebarsten toen ze hadden gehoord van de scheepsramp en ze niet wisten of er nog overlevenden waren. We werden direct voorzien van kleding en maatregelen werden getroffen om ons weer eens goed op te kunnen frissen. Daarna stond er een lekkere warme maaltijd voor ons klaar.
Ik schreef mijn ouders direct een brief waarin ik hun vertelde van plan was zo snel mogelijk naar huis toe te komen. In Liverpool zagen we diverse Nederlandse schepen. Ik ontmoette een van mijn beste Friese vrienden die ik in geen jaren had gezien. Samen hebben we nog veel van Liverpool gezien wat mijn verblijf hier enigzins veraangenaamde. Er werd ons geadviseerd om naar de verzekeringsmaatschappij van het schip de William & Mary te gaan om hier ons beklag te doen en een gedeelte van onze reissom terug te vorderen aangezien we niet op de plaats van onze bestemming waren aangekomen. We ontvingen ieder 30 gulden van de maatschappij. Hiermee konden we onze kosten van kleding en verblijf in ons pension betalen. Ook werden we door de verzekeringsmaatschappij naar het Nederlandse consulaat verwezen waar ons werd beloofd dat zij de kosten zouden betalen voor de eerstvolgende overtocht naar ons eigen Nederland.
We verbleven nog 12 dagen in Liverpool, waarna het consulaat ons meedeelde dat we de volgende dag konden vertrekken aan boord van het schip de Rotterdam. Ulbe Bergsma en ik maakten ons gereed voor vertrek terwijl Oene Martinus Wagenaar besloot nog enkele dagen te wachten. Hij wilde wachten op de laatste berichten omtrent de William & Mary.
Zaterdagmorgen verlieten Ulbe Bergsma en ik Liverpool. Van het consulaat hadden we beiden nog 3 gulden gekregen voor de kosten die we eventueel nog maakten tijdens onze terugreis. De eerste dag vaarden we zo dicht langs de kust dat we de koeien in de weilanden konden zien grazen. Er gebeurde weinig spannends gedurende overtocht. We hadden voortdurend in de wind zodat we er 4 dagen over deden. We naderden op de 22ste juni de Nederlandse kust en arriveerden rond 1 uur ´s middags in Rotterdam.
We dankten God die ons gespaard had en ons veilig terug had gebracht in ons vaderland. Onze gedachten waren nog steeds bij hen die achterbleven op de William & Mary. We hoopten dat God hen die achterbleven menselijk had behandeld. In Rotterdam werden we belaagd door een aantal nieuws verslaggevers die graag van ons wilden horen hoe het de rest van de passagiers was vergaan. We gingen naar de burgemeester van Rotterdam met onze legitimatiepapieren die we van het consulaat in Liverpool hadden gekregen. Hij nam ons mee vanuit het stadhuis naar het politiebureau. Vanuit het politiebureau werden we naar het station gebracht waar we onze treintickets voor de reis naar Amsterdam ontvingen. We kregen ook nieuwe legitimatiepapieren voor de burgemeester van Amsterdam. ´s middags verlaten we Rotterdam en ´s avonds arriveren we in Amsterdam. Hier vragen we waar het dichtstbijzijnde Politiebureau is maar helaas zijn hier geen beambten meer. Dan horen we dat er een vrachtschip vanavond nog naar Lemmer gaat. Aangezien we nog wat geld over hadden en graag naar huis wilden besluiten we met het vrachtschip naar Lemmer in Friesland te vertrekken. De volgende morgenvroeg arriveerden we al in Lemmer. Nu al ons geld op was besloten we te voet naar Sneek te gaan. Al gauw waren we oververmoeid mede door de warmte en onze slechte gezondstoestand. Tot ons grote genoegen hadden we Sneek al na 4 uur bereikt. Hier namen we afscheid van elkaar aangezien Ulbe Bergsma richting Pingjum moest en ik richting Leeuwarden. In de namiddag kon ik met een sleepboot naar Leeuwarden waar ik in de late avond aankwam. Het was nu zo laat dat ik vooreerst niet verder kon zodat ik de nacht in Leeuwarden moest doorbrengen. De volgende morgen ging ik lopend richting de Valom waar ik tot mijn grote verbazing mijn vader en broer ontmoette die daar aan het werk waren. Gezamenlijk zijn we toen naar Dantumawoude gegaan. Het was vrijdag 24 juni 1853 om 18.00 uur wanneer ik mijn moeder en mijn andere broers en zussen weer in de armen sluit na een afwezigheid van 17 weken.
Over deze bijzondere reis schrijft Izaäk een boekje. Met de opbrengst van dit boekje kan hij in 1854 zijn tweede Amerika reis financieren.
Heeft u naar aanleiding van dit verhaal aanvullingen of verbeteringen dan hoor ik dat graag.
Kor Postma
van Aernsmastraat 14
9104 HG Damwoude
Tel: 0511 - 422640
Mede dank zij de medewerking van onderstaande personen is dit artikel tot stand gekomen.